Het was weer volle bak in de hofzaal bij de derde lezing. Geen wonder als een zó aansprekend onderwerp als de weervisserij op het menu staat. Elke autochtone Bergenaar van vóór de aanleg van de Markiezaatsdam herinnert zich nog de rijen met boomstammetjes die je vanaf het strand ver weg op de zandplaten in de Oosterschelde kon zie staan. Na de aanleg van de Theodorushaven, toen de vissersschepen noodgedwongen uit het Bergse ‘straatbeeld’ verdwenen, en meer nog bij de aanleg van de Markiezaatskade, raakte deze bedrijvigheid uit het collectieve geheugen. Maar ondanks dat deze eeuwenoude vismethode vanaf toen een kwijnend bestaan leidde, is hij nooit geheel verdwenen. De familie Van Dort is nog steeds actief op het water met deze vistechniek. Dank zij de activiteiten van de Stichting Behoud Weervisserij SBW bleek het zelfs mogelijk om deze activiteiten uit te breiden met een tweede, en een derde weer. Door de inzet van de stichting is deze vistechniek zelfs een enorme toeristische trekpleister geworden. In 2015 werd de laatste weervisser van Nederland, en mogelijk van Europa, Cor van Dort ‘Held van de Smaak’; hij won de prijs voor Brabant, en kreeg de Nederlandse publieksprijs.
Marc van der Steen is betrokken bij de stichting Weervisserij als fondsenwerver, en als mede-auteur van het boek ‘De weervissers van Bergen op Zoom ’ dat in 2015 verscheen, waarin de geschiedenis van de weervisserij, met nadruk op de Bergse tak ervan, en detail wordt beschreven. Een onmisbaar document voor mensen met hart voor de plaatselijke geschiedenis.
Als een echte ambassadeur inventariseerde Van der Steen aan het begin van zijn inleiding even wie van de aanwezigen het boek al in huis hadden. Een tot tevredenheid stemmend aantal stak de vinger op. De volgende vraag, wie het ook gelezen had, deed een behoorlijk percentage van de opgestoken vingers weer dalen. Kennelijk komen deze mensen in de lezing horen wat er in het boek staat dat ze thuis op de plank hebben staan….
In zijn inleiding liet Van der Steen zien dat de (grootschalige) weervisserij in deze omgeving pas kon ontstaan nadat tijdens de St Felixvloed op 5 november 1530 een groot deel van Beveland, het gebied Oost-Watering, geheel onder water verdween. Vele dorpen verdwenen, de Stad Reimerswaal is aan deze vloed te onder gegaan. Voor die tijd was de Schelde de rivier die langs Bergen op Zoom richting Noordzee stroomde. Het estuarium Oosterschelde dat op de overstroomde polders ontstond veranderde geleidelijk in een groot aantal zandplaten met tussenliggende kreken en stroomgeulen. Een ideale plaats voor vele vissoorten om zich te vermeerderen. Ansjovis is er maar één van.
In 1581 is er in de archieven een eerste vermelding van de visserij op ansjovis; deze vindt dan nog plaats met een zgn drijfwant, een lang net dat aan drijvers in het water gehangen wordt, waarbij de vis binnen de door het net omsloten ruimte wordt vastgehouden. Deze vistechniek wordt vrij spoedig, wellicht vanwege de grotere vangstmogelijkheden door zgn visweren vervangen. En Berge vissers waren zeker niet alleen, ook vanuit andere plaatsen werd vis gevangen en aan wal gebracht. In 1673 wordt in Bergen op Zoom een visserijgilde opgericht waarin de visweren worden vermeld. Vissers uit andere plaatsen laten zich overigens niet zomaar van de beste visgronden verdringen; er ontstaat zelfs een ware oorlog tussen Tholen en Bergen op Zoom over visrechten en wie waar vis mag vangen; het is immers tot Zeeland behorend gebied. Dat leidt op 21 juli 1579 tot de zgn. satisfactie, waarin is vastgelegd dat de Bergse vissers visrechten verkrijgen op de Oosterschelde als ‘tegenprestatie’ voor de vestingtaak die Bergen op Zoom heeft ter beveiliging van Zeeland.
De eigendom van de visgronden ligt daarmee bij de markies van Bergen, die de rechten via het gilde verpacht aan de vissers. Dat gaat lang goed, tot dat bij de komst van de Fransen (1747) de invloed van de markies verdwijnt (er zijn daarvoor meerdere redenen, waar u in nadere publicaties meer kunt opsteken). De verpachting van de visgronden vindt vanaf die tijd door verloting onder de Bergse vissers plaats. Vanaf 1877 kunnen kennelijk ook vissers van elders meedingen, want dan wordt overgegaan op een toewijzing van visrechten per opbod. Een riskante onderneming, gezien de per seizoen sterk wisselende opbrengsten. Toch blijft dit systeem in stand tot 1940. Na de tweede wereldoorlog worden de visrechten in erfpacht uitgegeven door de dienst er domeinen.
Dat visserij een familietraditie is ligt eigenlijk voor de hand; de benodigde boot en uitrusting als netten en verkoopkanalen zijn het familiekapitaal, wat je niet zomaar opbouwt, of opgeeft. Zo zijn de vissersfamilies ook onderling vaak verbonden geraakt door huwelijken; er is zelfs een gezegde van: ‘De Hazen zitten met Schotten en Touwen aan de van Dorten vast’.
Er zijn tijden geweest dat er 20 tot 25 visweren in de Oosterschelde hebben gestaan. Aardig te weten is dat elke weer zijn eigen naam had. Van de Steen noemt bijvoorbeeld het ‘Klein Visserijke’, ‘De Zilverput’ en ‘De Goudmijn’ welke laatste twee namen wel op de rijke vangstmogelijkheden zullen duiden.
Op dit moment zijn er nog 4 (erf)verpachtingen over: drie visweren (de gebieden dan) zijn verpacht aan de familie van Dort, die ook daadwerkelijk als zodanig in gebruik zijn. Een vierde is inactief, en is in bezit van de (eveneens Bergse) visser Bram Aertssen.
In zijn inleiding vertelt Van der Steen dat de weervisserij op de Oosterschelde weliswaar bijzonder, maar niet uniek is. Toen het IJsselmeer nog Zuiderzee was, waren ook daar veel visweren te vinden. Zonder getij is die vangstmethode natuurlijk onmogelijk. Op andere plaatsen langs de Europese kust zijn wel gelijksoortige vangstmethoden te vinden, al is dat niet altijd met geprikte bomen en netten. Lage muurtjes met gaten waar het water uit weg kan stromen werkt ook. Noodzakelijk aanwezig is een ondiep gebied dat bij eb (nagenoeg) droogvalt, waarop een hindernis voor de vis kan worden aangebracht. Dat betekent dus vis rápen. In Engeland is dank zij Google Earth voor de kust van Wales (Poppit Sands) een 1000 jaar oude visweer van stenen muurtjes ontdekt. Elders in de wereld (Penghu, Taiwan) vindt men nog meer varianten van deze vismethode. (vanwege auteursrechten kan hier alleen naar deze afbeeldingen worden gelinkt; klik op de gemarkeerde teksten om ze te zien) Op dit moment is de weervisserij door de familie Van Dort echter uniek voor Nederland en ver daar buiten.
Ook in het verleden was de Bergse ansjovis al een klasse apart; door de wijze waarop de vis na de vangst werd behandeld kwam Bergse ansjovis onbeschadigd bij de klant aan. Dat was anders bij de Zuiderzeese ansjovis, die door sleepnetten vaak minder van kwaliteit was. Het spreekt haast voor zich dat dan de aanduiding ‘Bergse ansjovis’ als beste kwaliteitsaanduiding in die streek oneigenlijk gebruikt wordt. Namaak was ook toen al aan de orde.
De methode zoals deze op de Oosterschelde gebruikelijk is, fuiken van in de zeebodem geprikte boomstammen, blijkt uit de beschreven jaarcyclus behoorlijk arbeidsintensief. Zo worden de weren in september opgeruimd, omdat storm en ijsgang deze in de winter zouden kunnen vernielen. In het voorjaar moeten deze dus weer worden teruggeplaatst. In de wintertijd is inmiddels een procent of 10 van de bomen vervangen omdat deze door paalworm worden aangetast. Dat betekent zo’n 1500-2000 jonge boompjes per jaar selecteren, kappen en voorzien van een punt. In maart en april wordt de weer terug op de zandplaten gezet. Dat betekent per visweer dus 15000 bomen prikken. Vroeger werd daarvoor met een grondboor per boom een gat geboord (jawel, 15000 gaten per weer…!). Tegenwoordig maakt een spuitlans het werk gemakkelijker. Dat gaat sneller en is minder belastend voor de vissersrug. De weer wordt nog voorzien van de weerkamer waar de bomen tegen elkaar staan, en ook netten zijn opgehangen. De huidige visweren zijn trouwens op Google Earth hier (klik) en hier (klik) goed waarneembaar.
In juni is dan alles klaar voor het vangstseizoen. Dat duurt alles bij elkaar zo’n week of zes tot acht. Dan moet het gebeuren: een goed of slecht seizoen. Voor de rest van het jaar is de visser actief met andere vissoorten en het behoud van zijn visweer, boot en vistuig zoals boven beschreven, en in slechte seizoenen ook met een baan elders. In het verleden was de suikerindustrie daarvoor een welkome leverancier van seizoenswerk.
Nog veel meer kwam in de lezing van Marc van der Steen voorbij. Spijt dat u deze lezing gemist heeft hoeft u echter niet te hebben; nog méér dan hij vertelde is te vinden in het boek dat de stichting heeft uitgegeven. Het vormt een prachtig overzicht van deze vismethode, de wijze van verwerking en conservering, plus de in deze bedrijfstak actieve Bergse families vanaf de vroegste tijd tot heden. Bovendien vindt u er een aantal recepten en bereidingswijzen in, die elke keukenprins(es) aan nieuwe ideeën helpt. Voor de buitenmens vormt het boek tevens een goede informatie voor- of achteraf bij een toeristische trip naar de weervisserij op de Oosterschelde. Dan kun je een ansjovisser, weer of geen weer, weer in de weer in de weer zien. (geen schreifvoud!) Meer informatie en aanmelding voor zo’n uitstapje vindt u op de website van de Stichting Behoud Weervisserij.