Onder deze titel presenteerde filosofe Dr Marielle Polman (jawel, de zus van…) op 27 maart 2018 in de vierde hofzaallezing een visie op het vooral journalistieke leven van Anton van Duinkerken. Het vormde een toelichting op het onderzoek waarop zij in 2000 promoveerde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Een promotie na de doctoraal studies Nederlandse Taal- & letterkunde en Wijsbegeerte. En dat scheen helemaal door in de lezing. Het promotieonderzoek is gepubliceerd onder de titel ‘De keerzijde van het leven’ subtitel Anton van Duinkerken als literatuurcriticus bij De Tijd (1927-1952), ofwel Anton van Duinkerken over het gelukkige leven. (review van Hans Anten) Een zweempje psycho-analyse was zeker aanwezig.
Ofschoon Bergenaren Anton van Duinkerken graag als stadgenoot beschouwen, moet onvermijdelijk worden geconstateerd dat Willem Asselbergs alleen zijn jongste jeugdjaren in Bergen op Zoom heeft doorgebracht (St Jozefstraat 9), en vooral elders zijn vorming heeft ontvangen: Ruwenberg in St Michielgestel, seminaries Ypelaar en Bovendonk, RK Leergangen in Tilburg. Desondanks heeft zijn (bourgondische) hart in het Bergse gelegen, waar hij steeds weer naar terugkeerde. Voor de lokale bibliotheek overigens voldoende aanleiding om een hele boekenplank voor de publicaties van Anton van Duinkerken in te ruimen, waar in dezelfde kast de regionale geschiedenis is verdwenen naar het regionale Westbrabantse Archief.
Hij paarde een grote levenslust aan een kritische houding ten opzichte van de gebeurtenissen in de wereld, als voortvloeisel uit zijn diep katholieke levenshouding. Toch, of juist daardoor, twijfelde hij of zijn opleiding wel de juiste weg was. Door de gedichten die hij toen schreef, kreeg hij op het seminarie een publicatieverbod, wat tot grote innerlijke spanningen leidde. Hij gaf de studie aan het seminarie zelfs op; missionaris zou hij niet worden. Wie hier meer over wil weten raadplege het boek ‘Brabantse herinneringen’ van Anton van Duinkerken, waarin hij op zeer lezenwaardige wijze die periode (en meer) beschrijft.
Polman verklaart de gedrevenheid van Van Duinkerken vanuit een aantal crises in het persoonlijke leven van Willem Asselbergs, die gecombineerd met zijn katholieke opvoeding en opleiding de motor zijn voor de literatuurcriticus. In haar presentatie noemt ze overigens ook enige gebeurtenissen die te laat plaatsvonden om deze stelling te ondersteunen. Zij stelt niettemin dat Van Duinkerken een zeer veelzijdig man was, en vergeleek hem met een (kerk)orgel waarvan zij maar één register besprak: de literatuurcriticus. Eigenlijk juister: wat hem dreef om zijn literatuurbesprekingen te gebruiken als aanwijzingen op de weg naar een gelukkiger leven.
In 1929 werd Willem Asselbergs redacteur bij het dagblad De Tijd en het maandblad De Gemeenschap. Zijn virtuoze essays over de meest verscheiden letterkundige en algemeen culturele onderwerpen bezorgden hem een prominente plaats in het geestelijk leven en de gedachtenwisseling in ons land. Een driedelige bloemlezing van de katholieke Nederlandstalige poëzie leverde hem een eredoctoraat op aan de universiteit van Leuven. Als dichter sprak hij ook van eenvoudige menselijke vreugden en pijnen. Toen sommige van zijn van letterkundige vrienden in de jaren ’30 de verkeerde (nationaal-socialistische) richting kozen, keerde hij zich van dezen af. Een sneer van Mussert ‘de zich katholiek noemende Van Duinkerken’ leidde in 1935 tot de beroemd geworden Ballade van de katholiek (ook in ‘Verzamelde gedichten’ opgenomen).
In dezelfde tijd zet hij zich af tegen de toen groeiende onverdraagzaamheid over gebreken en tekortkomingen (wat later zou uitmonden in de nazistische raszuiverheidsopvattingen). In het boek ‘De mensen hebben hun gebreken’ voert Van Duinkerken een aantal historische namen op (Homerus, Esopus, Erasmus, Andersen en anderen) wiens ‘gebrek’ juist hun faam bracht; door sublimatie kwam de blinde Homerus tot een dichterlijk gezichtsvermogen, Andersen schreef sprookjes omdat zijn uiterlijk hem weerhield toneelspeler te worden, etc.
De bundel Welaan dan, beminde gelovigen‘ schreef hij voor katholieke gelovigen, die door de ‘hiervoor bedoelde voorbeelden kennismaakten met het ware geloof en niet met een benepen vroomheid, waarin sommige gelovigen waren vervallen.
Als journalist bij het dagblad De Tijd schreef hij voor katholieke lezers, die een lezersachterstand hadden in te halen: ‘Ik licht de domme mensheid bij, op levensreis naar God’, zo schreef hij in het gedicht ‘De roomse journalist‘ (ja, ook in in ‘Verzamelde gedichten’), waarvan de verzen na het eerste voornamelijk een triest gevoel oproepen, dat was bepaald niet zijn ‘doel’. Het valt op, aldus Polman, dat Van Duinkerken vooral criteria benadrukt die met algemene menselijkheid en met het katholieke levensgevoel te maken hebben. Literatuur noemt hij ‘gekristalliseerde menselijkheid’. Literatuur is voor hem een tweede werkelijkheid, die het leven verlicht. Literatuur maakt gelukkig (maar je moet wel de juiste keuzen maken, geleid door zijn boekbesprekingen).
Zijn katholieke traditie, gekleurd door een 19de-eeuws katholiek idealisme, bepaalt zijn gedachten over een gelukkig leven. Vanuit een crisis, doem en ellende, vanuit gebreken zoeken we naar het geluk, dat onvergankelijk en eeuwig is. We zijn op zoek naar het verloren paradijs. Een religieus-romantische notie, die moeilijk te herkennen is in strategieën waarmee we het geluk zelf in handen (denken te) kunnen krijgen.
Polman definieert geluk als: de perceptie van gebeurtenissen tegen de achtergrond van de verwachtingen die je van het leven hebt.
In deze tijd, waarin we veronderstellen dat het geluk ‘maakbaar’ is, of liever, dat je het geluk zelf in de hand hebt, lijkt de meer afwachtende opvatting van geluk door Van Duinkerken wat achterhaald.
Polman laat de luisteraars dan ook achter met de vraag: ‘Heeft (de denker) Anton van Duinkerken in deze tijd nog iets te betekenen, en wát dan wel? Denkt u daar maar eens over na’.
Een vraag die ook enigszins in de lucht blijft hangen is de strekking van de titel van deze lezing. Duidt deze op sublimatie van de ‘zwakheden’ (lees ‘crises’) in het persoonlijke leven van Van Duinkerken? Denkt u daar ook maar over na. Als hulp bij uw overpeinzingen zijn de vermelde publicaties zeer bruikbaar en nog steeds zeer leesbaar.
Mariëlle Polman heeft naast haar promotieonderzoek in 2000, ook gepubliceerd in 2003: Anton van Duinkerken, een veelomvattend mens.
In de bijlagen vindt u naast de hierboven genoemde gedichten ook Magdalena’s morgenlied, wat aan het einde van de lezing werd uitgedeeld.
Interessante artikelen in de Waterschans over Anton van Duinkerken: Persoonlijke herinneringen door Henri Overhof (1968-1); Een jeugd in Bergen door Prof dr P Hendrix (1976-1) De dubbelster Anton van Duinkerken en Anton Coolen (2002-4); Jeugdherrineringen door Korneel Slootmans (2003-3), maar er is veel meer: zoek in de Waterschans eenvoudig met de zoekterm ‘duinkerken’ en vindt nog van alles wat met deze markante Bergse zoon verband houdt. Het biografisch woordenboek Gelderland wijdt een hele pagina aan hem. Maar zoek gerust verder, er is heel veel!
Zijn standbeeld, net zo rusteloos?
Schrijvend over Anton van Duinkerken rijst weer de vraag of zijn standbeeld op de huidige plek zal blijven staan. In 1977 werd het onthuld in de St Jozefstraat, waarbij zijn blik gericht was naar zijn ouderlijk huis, maar langzamerhand verloren raakte in de almaar groeiende massa auto’s op de parkeerplaats. Toen (b)leek de Grote Markt, pal voor het stadhuis, een beter eerbewijs. Met de horeca, die de ‘huiskamer van de stad’ allengs heeft ingenomen, raakt het beeld hier opnieuw in de verdrukking. De vraag is dan ook of het beeld (mét gedenkplaat) niet een betere plek zou vinden aan het huidige St Jozefplein (klik om de locatie te zien), op de hoek van de Voetboog. Het zou dan weer staan zoals de kunstenaar Hein Vree (en de toenmalige sponsors) het hebben bedoeld. Het wat zielloze boompje wat er nu staat zal best zijn plaatsje af willen staan. Het is toeval dat het dan weer tegenover C&A komt te staan….