De opgravingen op het Veolia-terrein (achter de oude BBA garage aan de Zuid-Oostsingel) hebben op zaterdag 15 oktober 2016 behoorlijk wat publiek getrokken. In het kader van de nationale archeologiedagen had Stichting In de Scherminckel een publieksdag bij de opgraving ingericht.
Ondanks dat het er na een doorregende avond en nacht niet echt gunstig uit zag, stonden de eerste belangstellenden al vóór 10 uur aan de poort te wachten. Vanaf dat moment kwam het publiek in een regelmatige stroom het terrein op, zodat aan het eind van de dag meer dan 250 bezoekers waren geteld. Ook werd de opgraving vereerd met een bezoek van gedeputeerde Henri Swinkels van de provincie Noord Brabant, die met zijn delegatie grote belangstelling voor de opgravingen zelf had, en waardering uitte voor de samenwerking tussen de vrijwilligersorganisatie SIDS en de gemeentelijke archeoloog Marco Vermunt om deze opgravingen voor het publiek zichtbaar te maken. De delegatie bracht meer tijd door op de opgraving dan diens agenda eigenlijk toeliet.
Er was dan ook heel wat te zien. Achter de sporthal waren de resten van een poterne te zien, die toegang gaf tot de galerij of bedekte weg langs de (droge) gracht, en anderzijds tot het lunet Friesland, dat weer tussen het ravelijn Wassenaar en bastion Pucelle lag. De massaliteit van het nog aanwezige metselwerk gaf enigszins de indruk hoe enorm het complete verdedigingswerk rondom de stad geweest moet zijn. Vooral omdat op een aanwezige kaart was aangegeven welk klein stukje er eigenlijk was blootgelegd. Vermoedelijk ligt het grootste deel van de funderingen van de vesting vandaag de dag nog steeds enkele meters onder de oppervlakte. Op een andere kaart was te zien hoe er in voorgaande jaren op vele plaatsen rondom de oude stad resten van de vesting waren blootgelegd.
Aan de overkant van de straat op het NS terrein tussen NS fietsenstalling en achter drukkerij Scholtus (dansschool Jordans) waren nog twee elementen van de vesting zichtbaar gemaakt: een in 2015 ontdekte mineur- of tegenmijngang achter Scholtus, en een fougasse of mijnkamer die pas een week eerder werd blootgelegd (zie foto boven dit artikel). Beide elementen behoren bij de vesting onder de grond te liggen; ze reiken tot een eind onder het glacis, waar de vijand zou kunnen komen. In beide gevallen werd dan een mijn in de ondergrond tot ontploffing gebracht, waardoor de aanvaller de lucht in geblazen werd. De fougasse (letterlijk: broodje, en die vorm heeft het dan ook) is een kamer waar tevoren kruit werd in gebracht, die met een vuurpijl via een soort rioolbuis vanuit de galerij tot ontploffing werd gebracht. De mineurgang bood ruimte om vanuit de galerij (of een verdedigingswerk) gehurkt tot onder het glacis te geraken. Om de paar meters was er een nis voorzien met een dunnere gemetselde wand, waarin werd geluisterd waar de vijand zich bevond of aan het graven was om een verdedigingsmuur te ondermijnen. Dan werd het dunne wandje afgebroken en zo stil mogelijk die kan een tunnel gegraven waar vervolgens weer een springlading werd aangebracht. Met het zelfde resultaat.
De ontdekte fougasse was nog geheel intact, hetgeen niet wil zeggen dat hij nooit gebruikt is. Na een explosie (en verdwijnen van de tegenstander) kon de ontstane krater worden uitgegraven en de fougasse weer hersteld worden. Kortom, oorlog is geen pretje.
Voor mensen met belangstelling voor de lokale historie blijft het hoogst interessant om opnieuw dergelijke stukjes van het complexe verdedigingswerk rondom de stad te bekijken; het herinnert aan een overigens niet heroïsche tijd waar de strijd om de macht door vorsten uit andere delen van Europa eeuwenlang op en rondom het Vlaamse slagveld werd uitgevochten.