Samenvatting van de Hofzaallezing van dinsdag 8 januari 2013

Inleiding

Publicaties van Karel Leenders wekten in Roosendaal belangstelling voor de turfgeschiedenis van West-Brabant. In 2005 werd op initiatief van de Heemkunde Kring de Vrijheijt van Roosendaele een projectgroep opgericht waaraan ook andere heemkunde kringen deelnamen. Dit met het doel de indrukwekkende turfgeschiedenis van dit gebied te laten herleven. Onlangs is deze groep opgeheven na verwezenlijking van: een reizende tentoonstelling, een wandelroute, een boekje met fietsroutes, een lezing en een website.

Ontstaan van het veen

Het boekje is niet meer verkrijgbaar; als troostprijs kunt u het hier downloaden

Het westelijke en noordelijke deel van West Brabant, het huidige kleigebied, maakt deel uit van een veengebied dat zich uitstrekt van Noord-Frankrijk tot in Denemarken. Het gaat dan om laagveen dat wordt gevormd in laaggelegen gebieden met een hoge grondwaterstand. Op de hoger gelegen zandgronden lagen uitgestrekte pakketten hoogveen, gevormd op plekken die niet of slecht afwaterden. Beide veensoorten zijn ontstaan na de laatste ijstijd en groeiden tienduizend jaar tot circa 1250-1300 toen de grootscheepse ontginningen begonnen. Aanvankelijk stonden er op de plaatsen waar de veenvorming van start ging waterminnende bomen, struiken en planten. Maar door rotting van de dode resten daarvan verzuurde het water. Het zijn dan ook  de zuurminnende planten die voor de veenvorming zorgden: wollegras, veenpluis, zonnedauw en vooral veenmos (sphagnum). Deze plant houdt het water zeer goed vast, een voorwaarde voor de vorming van hoogveen dat anders zou uitdrogen. Veen groeit met enkele millimeters per jaar en kan na duizenden jaren in het midden van de veenbult een dikte van drie, vier en zelfs vijf meter bereiken. Let wel, hoogveen groeit in tegenstelling tot laagveen vanuit een centrale plek, een ven bijvoorbeeld en groeit dan zowel in de breedte als de hoogte. Waar boven de Moerdijk wordt gesproken over veen, spreekt men in Vlaanderen, Brabant en Zeeland van oudsher over moer. Denk hier aan toponiemen als Moerstraten, Moerkantsebaan, Nieuwmoer en Moerdijk

Ontginning

De herdruk van het onderzoek van Karel Leenders dateert van 2013 en is verder geactualiseerd

Toen omstreeks 1250 het veen in (Zeeuws-)Vlaanderen was ontgonnen moesten de steden en kloosters uitzien naar nieuwe vindplaatsen en zij vonden die in West-Brabant, een dunbevolkt gebied met duizenden hectaren hoogveen. Kloosters en Vlaamse ‘projectontwikkelaars’ kochten bij de Heer van Breda of die van Bergen op Zoom het recht om een bepaald gebied te mogen ontginnen, een concessie. Deze Heren waren van oudsher eigenaar van de ‘wildernissen’. Aanvankelijk ging het om gebieden die dicht bij de uitvoerhavens waren gelegen. Al ontginnend trok men verder het veen in. Uitvoerhavens, Bergen op Zoom, Steenbergen, Roosendaal, Oudenbosch, Leur, Zonzeel en Breda, lagen aan open water op de grens tussen het hoge (zandgebieden) en het lage (kleigebieden). Een veen dat de heer wilde uitgeven werd eerst door landmeters in kaart gebracht en verdeeld in stroken. Per strook werden de oppervlakte en de diktes van de veenlaag berekend. Deze bepaalden het bedrag dat voor de betreffende concessie moest worden betaald. Per strook was er een veenbaas met een ploeg arbeiders. Men begon op meerdere aaneengesloten stroken tegelijkertijd en startte met het graven van ryolen, sloten die vanaf de kop van de concessie het veen inliepen. Deze zorgden voor de afwatering. Wanneer het veen droog genoeg was om te bewerken, werden de turven gestoken en de nog vochtige turven te drogen gelegd. Daarbij verloor de turf viervijfde van zijn gewicht. De ploegen arbeiders woonden in primitieve keten met vaak een keetwijf voor de voeding en de bewassing, en als hulp bij het keren van de turven. In de winter werd niet gewerkt, want dan zouden de natte turven kapot kunnen vriezen. Vroeg ontgonnen gebieden zijn de Lage Meren oostelijk van Bergen op Zoom, het Halsterslaag en de Vlaamse Moeren ten oosten van Roosendaal. De Vlaamse Moeren was een gebied van 870 hectaren dat in 1287 werd uitgegeven.

Vervoer

Langs de koppen van de ontginningsstroken werd een afwateringskanaal gegraven waarop de ryolen aansloten. Dit kanaal deed ook dienst als turfvaart naar de turfhaven. Het veen werd vervoerd in vletten, pleiten genoemd, die waarschijnlijk door mensen werden getrokken. Langs de vaarten liepen dan ook jaagpaden. Wanneer het verval te groot werd en de vaart dreigde leeg te lopen, legde men stuwen aan. Het hoogteverschil tussen bijvoorbeeld Roosendaal en Nieuwmoer is 15 meter en er wordt verondersteld dat om de ongeveer 1000 meter wel een stuw nodig was. Soms kruiste zo een vaart een beekje. Men maakte dan een houten aquaduct. De vaarten werden gevoed door het water dat via de riolen uit het veen in de vaart stroomde en door water uit vennen in de buurt die dienst deden als reservoir, houwers. Teneinde het waterverlies zo gering mogelijk te maken vertrok men altijd met meerdere vletten tegelijk. In de archieven is sprake van soms wel 60 vletten. In de uitvoerhavens lag een anthoofd, een overslagplaats. Daar eindigde de turfvaart vlak naast een haven aan open water. Turfvaart en haven werden de gescheiden door een waterkerende strook grond. Hier werd de turf verhandeld, overgeslagen op zeilschepen en vervoerd naar Vlaamse en Brabantse steden en kloosters. De turf werd gebruikt door huishoudens en ambachtslieden. Hout stookte men niet, daarvoor waren in die tijd de bossen te kostbaar. In een periode van vijfhonderd jaar is het West-Brabanse hoogveen nagenoeg volledig weggegraven. In het landschap liggen nog veel turfvaarten of relicten daarvan. Vaak nog in de vorm van een meer of minder brede sloot, soms nog met het jaagpad, vaak ook in de vorm van een kaarsrechte weg of (fiets)pad.

De Zoom

De Zoom tussen de Belgische grens/ Wouwse Plantage en Bergen op Zoom is een bijzonder voorbeeld van een turfvaart. Deze is met veel moeite door de Brabantse Wal heen gegraven en meerdere malen zijn kosten nog moeiten gespaard om deze vaart schoon te maken en weer op diepte te brengen. Normaal gesproken zou deze turfvaart naar Roosendaal zijn afgebogen, maar gezien de belangen van de Heer van Bergen op Zoom en die van Breda was het ondenkbaar dat de ‘Bergse’ turf in Roosendaal zou worden verhandeld en verscheept. In de periode dat Bergen op Zoom vestingstad was werd het water uit de Zoom en uit de daarmee verbonden houwers gebruikt om bij oorlogsdreiging het gebied rond de stad onder water te zetten. Weer later gebruikten de suikerindustrieën het zoete water als proceswater.

Zoutwinning

Ook het West-Brabantse laagveen werd in productie genomen. Niet voor turf maar voor de zoutbereiding. Het laagveen was eeuwenlang overstroomd door zout water, bedekt met een laag klei en voor een deel ingepolderd. Het bremzoute veen was zeer geschikt om er zout uit te bereiden. Dit gebeurde in Zeeland al in de Romeinse tijd. In de middeleeuwen groef men zowel binnendijks als buitendijks naar het zoute veen. Binnendijks door eerst de kleilaag weg te graven en dan het veen. Men groef ook buitendijks. Op het schor werd dan vaak een moerdijk aangelegd, een tijdelijk dijkje om het hoogwater op afstand te houden. Het opgegraven/ opgeschepte zoute veen werd ter plaatse gedroogd en verbrand. De zoute as werd naar een stad in de omgeving gebracht en daar in zoutketen verwerkt tot zout. Dit gebeurde door de as in zout water herhaalde malen te reinigen en dan het pekelwater in te koken (fijn zout) of te verdampen ( grof zout). De nog vochtige fijne en grove zoutkristallen werden gedroogd. Aan de wanden van de kookpannen hechtte zich het onbruikbare keetspek, dat werd losgeklopt. Keetspek en zelas (afval van de reiniging) werden gebruikt als ophogingsmateriaal bij de uitbreiding van steden en dorpen. Steenbergen is een treffend voorbeeld hiervan. Deze stad was groot geworden door de zoutproductie en zouthandel, die lucratiever was dan de turfwinning. Toen omstreeks 1475 op grote schaal in Franse zoutpannen gewonnen zeezout werd ingevoerd, was het in West-Brabant en Zeeland gedaan met het graven naar zoute turf, darinkdelven. Sommige eigenaren van zoutketen schakelden over op het zuiverder maken (rafineren) van het Franse zeezout. Zo niet in Steenbergen dat wegzakte in de vergetelheid.

Bergen op Zoom

Men mag aannemen dat deze stad van meet af aan, circa 1260, een overslaghaven van turf was. Denk hier aan de Lage Meren, een veengebied dat tegen de oostzijde van de stad aan lag. Via de Grebbe, afgeleid van graben/ graven, werd de turf dwars door de stad naar de haven vervoerd en daar overgeladen op zeilschepen. Toen de Grebbe vanaf 1500 meer en meer overkluisd raakte, maakte het gemeentebestuur de gracht aan de noordzijde van de stad geschikt voor de passage van turfvletten. De turf kwam toen al geruime tijd via de turfvaart de Zoom uit de turfvelden bij de Wouwse Plantage en de Belgische grens. Op het Noordland werd bij het havenkanaal naar Bergen op Zoom een anthoofd, plek van overslag, gemaakt. De Bergse zoutketen stonden in het Havenkwartier waar meer brandgevaarlijke bedrijven een plaats vonden: meestoven en pottenbakkerijen. Detail van de stadsplattegrond  van Jacob van Deventer (1560) waarop de turfoverslagplaats (het anthoofd) van Bergen op Zoom staat weergegeven.Aan de bovenzijde het Noordland en aan de onderzijde het Zuidland. Tussen deze twee polders loopt het havenkanaal naar de havens van Bergen op Zoom, rechts op de kaart. Het anthoofd ligt net voor de plaats waar het havenkanaal de stad inbuigt. Het gaat om een strook grond met drie gebouwtjes. Deze strook is de waterscheiding tussen de turfvaart en het havenkanaal. Het water rechtsonder is het spaarbekken van de watermolen.

Fietsroute en website

De projectgroep heeft een boekje gemaakt met een negental  fietsroutes door  gebieden en langs dorpen en steden met een turfverleden. In dit boekje staat ook basisinformatie over het ontstaan, de winning en het vervoer van de turf. De website: http://www.wegvandeturf.nl/ biedt eveneens veel informatie met verhelderende kaartjes en foto’s.

Literatuur

K. Leenders, Verdwenen venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad. 1250 – 1750. (Brussel/Wageningen 1989, herdruk en actualisatie 2013)
Heemkundekring ‘De vrijheijt van Roosendale’, Het bruine goud van Roosendaal. (Roosendaal 2006) waar ook een fietsroute is te downloaden
K. Leenders, Sporen in het landschap. Vijf eeuwen turfwinning tussen Wuustwezel en Roosendaal. (Antwerpen 2012)
Bergen op Zoom, 10 januari 2013, AvdB

Vergelijkbare berichten

2 reacties

  1. Waarom verwijzen jullie naar Verdwenen Venen uit 1989, terwijl er de verbeterde uitgave uit 2013 is. En die is ook nog steeds te koop!
    Leenders, K.A.H.W.. Verdwenen venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad, 1250 – 1750. Actualisatie 2013. Woudrichem (Pictures Publishers), 2013. (331 p., ill., krtn, tabellen, litlst, indices, ISBN 978 90 73187 801)
    https://www.picturespublishers.nl/product/verdwenen-venen/
    vrgr
    K. Leenders

    1. Waarde heer Leenders,
      Inmiddels is de verwijzing waar u op doelt aangepast. Overigens bracht de snelkoppeling op de titel van het boek in dat zelfde stukje tekst u al naar de publicatie op Brabants Heem dat het boek in 2013 in een nieuwe aangevulde druk was uitgegeven.
      Het leuke van deze digitaal gepubliceerde verslagen is trouwens dat ze ook achteraf zijn te actualiseren. Daar werkt de redactie echter alleen aan wanneer ze op mogelijke verbeteringen of aanvullingen worden geattendeerd. Dank dus voor uw opmerking.

Reacties zijn gesloten.